Wat is de relatie tussen de persoon en de goederen?


In Nederland is het goederenrecht een onderdeel van het vermogensrecht, wat het eigendom en zeggenschap van goederen en/of zaken regelt. Zo bestaat het goederenrecht uit twee verschillende onderdelen, namelijk zakelijke en absolute/relatieve rechten.

 

1.      Zakelijke rechten

Zakelijke rechten is een onderdeel van het goederenrecht en die bestaat weer uit twee deelonderwerpen:

  • Volledige recht; eigendom
  • Beperkte recht; erfpacht, opstal , mandeligheid

Het onderscheidt tussen volledige rechten en beperkte rechten kan van belang zijn voor een eventuele rechtszaak.

 

1.1 Volledige recht

Bij een zaak heet het volledige recht eigendom. Het belangrijkste zakelijke recht is eigendom. Het wordt in de wet gezien als het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. We spreken van zaken met een volledig recht als de persoon eigenaar is van een goed of een zaak. Vanwege het belang van dit recht geeft de wet een uitgebreide regeling voor de inhoud van het recht, de bevoegdheden van de eigenaar en de wijze waarop eigendom verkregen wordt. Eigendom is van overeenkomstige toepassing op vermogensrechten, alleen spreekt men dan niet van eigenaar, maar van rechthebbende.
De eigenaar van een zaak heeft ook het recht om zogenoemde beperkte rechten op een zaak te vestigen (deze rechten gelden overigens voor goederen in het algemeen).

1.1.1 Eigendom, bezit, houderschap en verkrijging

Eigendom

Eigendom is het meest veelomvattende recht dat een rechtssubject tot een zaak kan hebben. Het omvat het recht om van de zaak gebruik te maken en erover te beschikken.

 

Bezit

Wanneer men een goed voor zichzelf houdt, zonder daar de eigenaar van te zijn, dan spreekt men van bezit. Dat komt voor wanneer hij zich gedraagt alsof hij de eigenaar is en als hij de feitelijke macht over een zaak heeft.

Houderschap
De wet onderscheidt bezit van houderschap. Een bezitter houdt een goed voor zichzelf, terwijl een houder een goed voor aan ander houdt. Ook al heeft een houder de feitelijke beschikking over een goed, weet die houder dat hij niet de bezitter of eigenaar is. Een goede voorbeeld: wanneer men een boek leent van de bibliotheek is hij geen bezitter van dat boek, maar een houder namens de bibliotheek. De bibliotheek is namelijk de eigenaar. Dus houderschap betekend dat iemand macht heeft over een zaak van een ander maar zich niet als eigenaar gedraagt.

 

Verschil tussen bezit en eigendom

Het is belangrijk dat men het verschil kent tussen bezit en eigendom. Meestal is de eigenaar wel de bezitter, maar dat kan juridisch gezien niet het geval zijn. Wanneer men bijvoorbeeld een boek uit de bibliotheek steelt dan is de bibliotheek nog wel de eigenaar maar niet langer de bezitter. De dief is nu de bezitter maar niet de eigenaar.

Het is dagelijks bijna niet mogelijk om vast te stellen of iemand bezitter of de houder van een goed is. Als iemand met een tas rondloopt dan kan men eigenlijk niet weten of hij wel de eigenaar is van de tas of dat hij het van iemand heeft geleend (houder). Men kan een goed bezitten door vinden of stelen of door koop.

 

Verkrijging

Men kan goederen verkrijgen van zijn of haar voorganger en krijgt automatisch de naam rechtsopvolger. Een rechtsopvolger is een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die recht heeft op de goederen van zijn of haar voorganger. Deze verkrijging kan op twee manieren:

  • Onder algemene titel
  • Onder bijzondere titel

Het verschil tussen deze twee titels ligt in het feit dat bij verkrijging onder algemene titel een geheel of gedeelte van een vermogen meteen overgaat van de voorganger naar de verkrijger.

 

In art.3:80 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek verkrijgt men goederen onder algemene titel door:

  • Boedelmening
  • Erfopvolging
  • Fusie
  • Splitsing
  • Goedkeuring van een overdrachtsplan

In art 3:80 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek verkrijgt men goederen onder bijzondere titel door:

  • Overdracht
  • Verjaring
  • Onteigening
  • Op de overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van rechtsverkrijging.

Verkrijging door overdracht komt veruit het meest voor. Dat gebeurt bijvoorbeeld door levering op grond van een koopovereenkomst. Degene die verkrijgt onder bijzondere titel verkrijgt niet de verplichtingen, maar wel de rechten.


  • Beperkte recht

Een beperkt recht is veel groter dan volledige recht en wordt onderverdeeld in gebruikersrechten en zekerheidsrechten en bestaat uit opstal, erfpacht opstal en mandeligheid (mede eigendom bijvoorbeeld een heg).  Met een beperkt recht heeft men recht op een bepaald deel van het eigendom. Ook mag men dan gebruik maken het eigendom van de ander persoon, zoals een kavel of zelfs hierop bouwen.

 

 

1.2.1 Gebruikersrecht
Een voorbeeld van een gebruiksrecht is het vruchtgebruik en een ander voorbeeld is het recht van opstal. Stel dat de eigenaar van een boomgaard het vruchtgebruik van de boomgaard aan een ander verleent, dan is die ander gerechtigd tot de appels van die boomgaard, niet de eigenaar. De eigenaar verliest in dat geval de eigendom van de boomgaard echter niet.

De vruchtgebruiker wordt pas de eigenaar van de appels zodra zij niet langer aan de bomen vastzitten.

 

1.2.2 Zekerheidsrecht

Het recht van hypotheek is een voorbeeld van de zekerheidsrecht, dat gekoppeld is aan een lening. De lener mag een maximaal bedrag lenen.

De eigenaar van het goed kan dit hypotheekrecht vestigen op het goed ten behoeve van een rechtssubject die dat als voorwaarde stelt voor het verstrekken van de lening. Dit noemt men ook wel een hypothecaire lening.

 

 Zodra de hypothecaire lening wordt verstrekt, wordt het goed als borgstelling in onderpand gegeven. Iemand die een recht van hypotheek heeft, mag met voorrang op het registergoed zijn vordering verhalen. Wanneer de lener zijn verplichtingen niet na komt, mag de bank het pand gedwongen verkopen. Hierbij is een uitspraak van een rechter niet nodig. Als het pand is verkocht, dan mag de geldverstrekker zijn vordering verhalen met voorrang van alle andere crediteuren.

De geldgever noemt met de hypotheeknemer of hypotheekhouder ( hij verkrijgt het eerste recht van verkoop).De hypotheekgever is de eigenaar van het onderpand ( meestal is dit ook de geldnemer ).

 

Beperkte rechten gaan teniet door:

  • Het tenietgaan van het recht waaruit het beperkte recht is afgeleid
  • Verloop van de tijd waarvoor, of de vervulling van de ontbindende voorwaarde waaronder het beperkte recht is gevestigd
  • Afstand
  • Opzegging, indien de bevoegdheid daartoe bij de wet of bij de vestiging van het recht aan de hoofdgerechtigde, aan de beperkt gerechtigde of aan beiden is toegekend
  • Vermenging

1.3 Erfpacht en opstal

Erfpacht valt onder zakelijke recht en is een vorm van pacht waarbij de pacht niet eindigt, als de verpachter sterft (of de pacht opzegt).

De erfpachter heeft in economische zin de zelfde positie als van de eigenaar. De erfpachter mag de grond in erfpacht voorzien van een opstal, ook heeft hij het recht het erfpachtrecht, inclusief de opstal, te verkopen. Dit is geregeld in Boek 5 van het Nederlandse Burgerlijke Wetboek, Titel 7.

 

Het recht van opstal is een zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een andere persoon gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben. Het opstalrecht is een uitzondering op het recht van natrekking, volgens hetwelk deze opstallen in principe automatisch eigendom zouden zijn van de grondeigenaar.

 

Degene die het recht van opstal heeft, heet de opstaller of opstalhouder. De eigenaar van de grond waarop een opstalrecht is gevestigd wordt blote eigenaar of opstalgever genoemd.

De erfpachter betaalt voor de erfpacht jaarlijks aan de (blote) eigenaar de canon, dit is een bedrag. Vaak komt het voor dat de canon in één keer voor de gehele looptijd wordt afgekocht.

 

Erfpacht wordt vaak verleend voor een bepaalde tijd. Deze zijn meestal lang (49 jaar ). Door de lange looptijd kan een vaste canon laag worden. Hoe lager de canon en hoe langer de resterende looptijd, hoe waardevoller het recht van erfpacht wordt. Ook komt het vaak voor dat de erfpacht verlengd wordt als de looptijd is verstreken, maar de canon kan hoger worden. De eigenaar kan zo uiteindelijk profiteren van de waardestijging van de grond.

 

Het recht van erfpacht komt oorspronkelijk voor in de landbouw, het wordt nu nog veel toegepast als agrarische erfpacht. In de provincie Groningen bestaat nog een variant waarbij sprake is van een eeuwigdurend recht van erfpacht, het recht van beklemming.

Later werd het recht ook gehanteerd door een aantal gemeentes. Deze wilden op deze wijze invloed kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van hun gemeente. Door bouwkavels uit te geven in erfpacht en niet in eigendom profiteert de gemeente dan ook van de waardestijging.

 

 

 

1.3.1 Onroerende zaken en roerende zaken.

Zaken worden in het burgerlijk wetboek onderverdeel in onroerende zaken en roerende zaken. Onroerende zaken zijn dingen als grond, met de grond verenigde beplanting, nog niet gewonnen delfstoffen gebouwen, viaducten etc. Dus alles die met de grond zijn verenigd.
Roerende zaken zijn alle zakken die simpelweg niet onroerend zijn. Als de boomwortels in de grond heeft, is het een onroerende zaak. Maar wanneer de boom omwaait of gekapt wordt, dan wordt de boom gezien als roerende zaak. Dus alles wat niet vast zit aan de grond is onroerende zaak.

 

1.3.2 Registergoederen

Registergoederen zijn goederen (zowel roerende zaken als onroerende zaken) die wettelijk verplicht zijn ingeschreven in een openbaar register (het kadaster). Op registergoederen kan een hypotheek worden gevestigd. Het bekendste voorbeeld is grond, maar ook een appartementsrecht is een registergoed.

 

1.3.3 VvE

VvE staat voor vereniging van eigenaars. Het is in Nederland een verenging van eigenaren van appartementsrechten van de woningen die bij een appartementencomplex horen

Als een gebouw wordt gesplitst door middel vaneen splitsingsakte, in appartementen die los verkocht kunnen worden, moet er een vereniging van eigenaars worden opgericht. De eigenaren van de appartementen zijn automatisch lid van die vereniging.

 

Als men een woning koopt, koopt hij in feite slechts de grond onder de woning en wordt eigenaar van de woning. Bij een appartement of woningen boven elkaar is dit niet mogelijk, omdat deze op hetzelfde deel grond staan. In die gevallen wordt de grond gesplitst in appartementsrechten. De verkrijger van een appartementsrecht wordt mede-eigenaar van de grond en van het gebouw dat op die grond staat.

De grond en het gebouw hebben dus meerdere eigenaren. Die eigenaren vormen de VvE. Dit betekent dat wanneer men een appartement koopt automatisch lid wordt en dus niet het lidmaatschap kan weigeren noch opzeggen. Het lidmaatschap eindigt wanneer men niet meer de appartementseigenaar is. Dit is een belangrijk onderscheid met een gewoon lidmaatschap. Daar is namelijk de lidmaatschap vrijwillig.

 

Het doel van de VvE is het behartigen van de belangen van de eigenaars. De VvE ondersteund het onderhoud van het appartementsgebouw en alle andere belangen van de eigenaren. Welke zaken gemeenschappelijk zijn, staat beschreven in de splitsingsakte.


1.3.4 Appartementsrechten

Een appartementsrecht is een aandeel in de eigendom van het appartementencomplex of grond met exclusieve gebruikersrecht van het privé gedeelte.

Naast de splitsing door VvE is het ook mogelijk dat een erfpachter of een opstaller zijn recht van erfpacht of opstal splitst, in welk geval het appartementsrecht recht geeft op een aandeel.

 

 

2. Absoluut/relatieve vermogensrechten

In het recht wordt er ook gesproken over een absoluut dan wel relatief vermogensrecht. Absoluut recht is recht van één tegenover allen. Een makkelijk voorbeeld van een absoluut recht is het eigendomsrecht. De eigenaar van een zaak kan zijn recht tegenover eenieder handhaven.


Het tegenover gestelde van absoluut recht is het relatief recht.

Een relatief recht (wordt ook weleens persoonlijk recht genoemd) is een vermogensrecht dat tot een of meer bepaalde personen kan worden uitgeoefend.

Voorbeelden van een dergelijk recht is een vordering tot een bepaald bedrag of prestatie en een aandeel in een organisatie. Men heeft in feiten maar recht op een bepaald deel of prestatie die het bedrijf dient te leveren. Voorbeeld: Als persoon A een telefoon verkoopt aan persoon B, heeft A het recht op betaling. Dit is relatief recht, omdat het alleen tegenover B kan worden uitgeoefend kan A de betaling van niemand anders eisen. Dit geldt ook voor B, die alleen van A de telefoon kan claimen.